Dit is een lang verhaal over een bijzondere kat (en dat was-ie). Het verhaal is lang doordat hij 15 ½ jaar deelgenoot van mijn leven was – iets, wat geen man ooit gered heeft. Hij is me ontzettend dierbaar, mijn Iffix met zijn verlegen blik en zijn eigenaardigheden. Een week geleden stierf hij en hij verdient dit verhaal over hem en over ons leven samen. Dus geen keurige blog, maar het levensverhaal over de liefste man die een royaal bontrandje om mijn hart vleide. Een monument voor Iffix, mijn wonderkat.
Hij kwam na de drama’s in 2005, in de zomer samen met zijn zusje. Ik kreeg hem van een toenmalige vriendin die ALS had. Daarom noemde ik hem “IF (they could) FIX (it)”. Zijn zusje werd naar mijn aanvallen van somberheid Oxa(zepam) genoemd. Oxa & Iffix, twee mooie kittens die erg aan elkaar hingen.
Ze werden ziek – toch nog weer. Blijkbaar was het virus nog altijd niet weg. Het kostte me moeite ze te verzorgen; ze waren nogal eigenzinnig als het op medicatie aankwam. Ze waren mager en speelden niet, zaten altijd samen en keken niet om naar andere katten. Maar poes Giva trok zich daar niets van aan en waste hen vlijtig de oren. Ze konden die moederliefde goed gebruiken en lieten het zich welgevallen.
Na een jaar overleed Oxa. Ik legde haar vlak voordat ze stierf koel, maar ze kroop terug en rolde zich om mijn stoelpoot, terwijl Iffix op mijn schoot zat (iets wat hij later niet meer durfde). Ze overleed en ik wilde haar wat mooi neerleggen zodat iedereen afscheid kon nemen en haar ziel weg kon. Maar Iffix deed iets eigenaardigs: hij ging bovenop haar liggen en bleef een uur stil liggen. Toen hij opstond, was Oxa koud en stijf en geen andere kat keek meer naar haar om. Haar ziel leek in hem overgegaan. Hij kwam de week daarop een kilo aan en bleef groeien, werd gezond. Eten en gekamd worden waren zijn grote hobby’s. Als ‘kwartlanghaar’ (hij had een Perzische vader) was kammen zeker nodig, dus dat hij dat fijn vond, kwam mij goed uit.
Hij had een hoop eigenaardigheden. Zo was hij bang voor schoenen – niemand weet waarom, er was nooit iets gebeurd. Hij had geen idee hoe het luikje van de kattenbak werkte, dus dat moest er voor hem af. Ik noemde hem liefkozend “niet al te nozel”. Toen hij me een vlinder bracht, helemaal zelf gevangen, heeft die jaren in een kast gestaan. Dat is het enige wat hij ooit ving 🙂
Als ik naar de wc of naar de gang ging, sjokte hij tot aan de gangdeur en bleef daar met één poot naar voren afwachtend staan kijken tot ik terugkwam. Dan draaide hij zich om en liep met mij mee terug.
Hij ontroerde me altijd erg, mijn Iffix.
Hij klom een keer op het schuurdak en was drie dagen weg. Hij kwam daar nooit en liep sowieso niet weg. Dit was een vergissing, iets wat hem overkwam. Ik was in paniek en bracht flyers rond. Na drie dagen kwam hij terugwandelen. Achteraf bleek hij drie huizen verderop naar beneden op een gelijkend plaatsje gesprongen te zijn (dat had een andere kat ook al eens gedaan). Toen de bewoner hem op de schuur zette, kwam hij blij weer thuis, trouw als altijd. Zelf had hij de sprong naar boven niet aangedurfd, zoals hij zoveel niet aandurfde.
Toen Miss Muis als kitten kwam, deed hij wat Giva bij hem had gedaan: hij waste haar van top tot teen en werd haar ‘vader’. Ondanks zijn castratie klom hij vrijwel dagelijks op haar met een grom en een beet in haar nek. Muis liep dan geïrriteerd grauwend weg en Iffix ging bedaard weer liggen, of sjokte naar mij toe. Ik geloof niet dat ik hem ooit anders heb zien lopen dan sjokkend; rennen was niet zijn ding. De reismand ook niet – het was altijd een drama om hem in de mand te krijgen. Toen hij een abces in zijn bek had en ik hem met veel hulp in de mand had gekregen, moest hij na de operatie drie dagen in de kliniek blijven omdat hij antibiotica-injecties nodig had en wij hem (en mij) de stress van die reismand niet aan wilden doen.
Hij kwijnde daar weg en was erg blij dat hij weer thuis was – ondanks de rit in de mand. Eenmaal thuis herstelde hij snel en at ook bijna tandeloos lekker door.
In die tijd bleek dat ook mijn vader ALS had en Iffix werd nog belangrijker voor me. Hoe bestond het, zo’n naam en die vreselijke ziekte die hij door zijn naam voor mij troostrijk maakte. Alsof ik het verdriet weg kon aaien bij hem.
En toen verdween hij wéér spoorloos van het achterplaatsje … Ik deelde weer flyers rond, langs het grote rechthoekige blok waar wel 60 woningen aan elkaar grensden, plakte ze op bomen in de buurt. Hij was bang voor mensen, dus waar kon hij zijn?
Het duurde zeven lange weken, weken waarin ik regelmatig tevergeefs bij die woningen aanbelde en vroeg of ze hem gezien hadden. Weken dat ik roepend door de buurt liep. Ik moest zó aan het idee wennen dat ik nooit zou weten wat er was gebeurd of waar hij was! Maar na zeven weken werd ik gebeld door de eigenaar van het huis met de ‘gelijkende’ tuin: zijn vriendin meende op de achterplaats een grote zwart-witte kat te hebben gezien. Ik vloog ernaartoe en zag hem van een kast naar een ruimte achter de schouw vluchten. Ik begon hem heel zachtjes te roepen en op zeker moment kwam er een miauwtje als antwoord. Het was Iffix!! Daarop vleien en languit liggend mijn hand achter de schouw, de mensen in hun eigen huis aan de kant sturend, vriend laten roepen dat hij met reismand moest komen en vleien, vleien, vleien, terwijl hij me kopstoten gaf (hij gaf geen normale kopjes). Totdat ik hem kon aaien en hij te voorschijn kwam. Maar de reismand gooide roet in het eten, dus weer vleien, vleien en aaien en toen hij voor de tweede keer tevoorschijn kwam, werd hij in een deken in de reismand gepropt en konden we naar huis. De man woonde eigenlijk al bij zijn vriendin, maar zijn poes woonde nog op zijn adres. Ze at de laatste tijd wel heel veel, vertelde hij Kortom: Iffix was niets tekortgekomen en had samen met de poes heerlijk het rijk alleen gehad 😀
Wat was ik blij dat hij thuis was! Dat durf je na zoveel weken niet meer te verwachten. En dat hij dan hemelsbreed nog geen 25 meter bij me vandaan had gezeten! Ik was zo ontzettend blij om hem weer bij de deur te zien als ik naar het toilet ging, om hem bij me op de bank te zien, waar hij zich naast me op de leuning vleide, kopstotend aan de bank en zijn vragend mauwen bij de eettoren – die bedoeld was om hem minder te laten eten, maar die hij niet snapte, zodat ik het er voor hem uit moest halen Hij ontdekte opeens speelgoed met een bal erin en lag daar eindeloos relaxed mee te spelen. En hij krabde alle bodems uit kartonnen dozen, waarvan er altijd wel eentje stond. Hoe meer lawaai hij daarbij maakte, hoe leuker hij dat leek te vinden.
Kleinie deed haar intrede en hij schoof Muis aan de kant, want een kitten wassen was belangrijker voor hem dan Muis. Die redde zich wel, al gaf ze hem uit frustratie wel regelmatig een mep.
En toen J. in mijn leven kwam, duurde het een tijdje voordat hij langs die man met die schoenen durfde. Hij bleef op mijn leuning op de bank liggen en zou nooit bij J. gaan zitten. Of hij bleef angstvallig tegen Kleinie aan liggen (die even bang was als hij), zodat ze minder opvielen.
Toen we gingen samenwonen, moest hij samen met Muis in de gehate reismand. Ik weet niet eens meer hoe we hem daar in hebben gekregen, maar het lukte. Het was een reis vol jammerende zieligheid.
Eenmaal in Brabant aangekomen, zag hij Kleinie weer en was al gauw toch weer blij. Hij vond het heerlijk om als vanouds op het plaatsje achter het huis te komen – weglopen was voor hem niet eens mogelijk, al vonden de anderen hun weg via de schutting. Hij moest daar niets van hebben. Als de bel ging, vluchtte hij samen met Kleinie naar boven of naar het kiertje naast de schuur. Daar wachtten ze dan samen tot de kust weer veilig was
En toen verdween hij wéér! Deze keer samen met Toekie. Hoe kon dat nou!? De vaatwasser was vervangen en de voordeur had daarbij opengestaan. Ik was weer in paniek, want hoe kregen we twee bange katten terug in een buurt van een plaats waarvan men zei dat het vergeven was van de kattenmeppers? We hingen weer flyers op en liepen keer op keer roepend de hele buurt door. Toen we aan de tafel in de keuken zaten, meende ik hem zelfs te horen miauwen. Zou ik dan eindelijk officieel gek worden?
Maar de derde dag hoorde ik hem weer en ditmaal kon ik de locatie achterhalen: het klonk vanachter het fornuis … Die was in een nis ingebouwd, met ruimte er achter. Opeens dachten we aan de nieuwe vaatwasser en sloopten we de plint onder de keuken vandaan. Daar kwamen twee verfomfaaide, hongerige katten tevoorschijn. Er lag nog water van de gesprongen afvoerleiding, dus dat hadden ze wel gehad. Maar de honger! Er werden veel kopstoten gegeven, afgewisseld met schrokkend eten. Wat waren we opgelucht! Drie maal was scheepsrecht, vertelde ik Iffix en hij mocht nooit weer verdwijnen.
Dat schrokkend eten bleef een hele tijd, en dat kotste hij dan fijn weer uit. Soms werden we er flauw van, maar hij was al oud, dus ach. Hij was ook wel slim: wij hadden een vakantie geboekt terwijl Toekie een beetje ziek was, dus de buren zetten op ons verzoek dagelijks een bakje natvoer voor haar bij het bed. Bij terugkomst zag Iffix er nog meer als Hollands welvaren uit, en bleef om het bakje van het natvoer cirkelen. Oftewel: hij was slim genoeg geweest om het in te pikken 🙂
Hij begon te snappen dat het kattenluik iets was waar je tegen moest duwen en deed af en toe een halfslachtige poging. Meestal begon hij te mauwen en keek ons aan, waarop wij dan opstonden, met een voet (zonder schoen!) het luikje open hielden, waarop hij er elegant doorheen sprong. Buiten dronk hij het smerigste water dat er was – blijkbaar was dat het lekkerst – en als hij weer naar binnen wilde, zat hij op een stoelleuning in de tuinkamer en bleef indringend en mauwend naar binnen kijken, totdat wij hem zagen en de deur voor hem openhielden. Want het luikje ging naar buiten en dat was toch wel een brug te ver voor onze nozele man 🙂
Anderhalve week geleden lag hij met gestrekte hals in zijn mandje te slapen, als een stervende zwaan. Ik maakte me als altijd meteen zorgen, vooral toen hij een paar dagen later ook begon te zwoegen vanuit zijn flanken. Maar hij at nog lekker en kwam ’s ochtends bij Kleinie en mij op ons bed liggen, besprong haar nog met zijn grom en liefdesbeet met zijn ene overgebleven tand. Kleinie sliep gewoon door, en ik joeg hem als altijd van haar af. Dat deed hij donderdag nog, maar vrijdag niet meer. Hij ging ook niet meer naar de etensbak, maar hij had wel enorme honger. Dus kreeg hij Sheba, en genoot daarvan vanuit zijn mandje, terwijl drie anderen likkebaardend wachtten. Ik had wat filmpjes gemaakt en belde vrijdag de dierenarts en mailde de filmpjes. Ja, ze moesten hem toch zien, maar gezien zijn enthousiasme met eten kon dat maandag wel. Huisbezoek kon niet vanwege corona. We konden wel bellen als het erger werd en dat was zaterdagochtend het geval. Ik maakte een spoedafspraak, pakte hem tegen de tijd dat we weg moesten op (wat hij tot mijn verbazing toeliet) en deed hem in de reismand. Dacht ik. Hij vloog er als een razende klauwend uit, raakte een ader in mijn arm, dus wij moesten eerst pleisteren en dweilen en de dierenarts afbellen. Daarna ging ik hem zoeken – hij had zich boven ergens verstopt. Na veel zoeken zag ik hem om een hoekje van een verstopplek kijken, en gaf hem eten. Maar hij liet het staan.
Later vond ik hem onderin de kast boven, in een donker hoekje. Ik werd erg bang, want dit betekent doorgaans dat ze gaan sterven. Wel een uur heb ik onderin de kast gelegen, vleiend en aaiend, totdat hij wat ging eten. Later kwam hij naar beneden en sjokte naar zijn mandje. Hij at nog wel een hapje, maar het kostte hem te veel energie. Wij twijfelden vreselijk: de reismand is stress, maar is dit lijden of kan hij hier rustig sterven? ’s Avonds leek het al stervenstijd te zijn: hij lag op zijn zij onder mijn werkblad, zich afzettend tegen de computer. Ik huilde vreselijk, het was zo akelig om te zien en ik kon hem toch niet missen! Iffix werkte een boel slijm naar buiten en ging daarna tot onze verbazing weer gewoon liggen, pootjes opgevouwen onder zijn borst. Wij konden toch iets rustiger slapen, ik kon hem even loslaten en het lot zijn gang laten gaan.
Zondagochtend lag hij in zijn mandje, maar hij wilde niet eten. Van mij wilde hij nog wat Sheba-vocht van de vingers likken, maar het was duidelijk dat het slecht ging. Ik overlegde met schoondochter en later met een poezenvriendin en maakte weer filmpjes. Ze vonden allebei dat we hem toch moesten laten zien bij de dierenarts. De poezenvriendin vroeg of zij hem moest vangen, maar dat ging me toch wat ver. Ik rolde hem in een stuk fleecedeken en duwde hem de reismand in, die opeens veel te groot leek voor zijn magere lijf. Natuurlijk was ik bang dat ik hem pijn gedaan had, maar hij zat in de mand, dus we konden een dierenarts bellen. Die zou net naar huis, maar hij wilde wel op ons wachten. Het was een rit van een kwartier, maar al na 5 minuten hoorde ik een raar geluid en toen we onder een lantaarnpaal door reden, zag ik: hij was al dood … We zijn toch naar de dierenarts gegaan en die kon ook niet anders dan de dood constateren. Maar hij troostte me erg met de reconstructie van zijn ziektebeeld: hier was ook een week geleden geen redden aan geweest. Iffix had massief hartfalen en zijn hart was er nu mee gestopt. Het verklaarde het vollopen met slijm en zijn blauwe bekje na zijn dood. Het stelde me gerust dat ik hem niet tekort had gedaan en vooral dat zijn sterven onvermijdelijk was en niet perse met de reismand te maken had. Want daar zat natuurlijk mijn pijn: die reismand en de eeuwige strijd daarmee.
Maar hij lag er zo mooi bij, dat we hem in het onderste deel van de reismand hebben laten liggen voor de andere katten en voor mij. Hij lag een avond binnen totdat zijn ziel weg was, daarna bleef hij tot dinsdag in de tuinkamer. Kleinie rook telkens als ze langs hem kwam aan hem, iedere keer weer. Alsof ze het niet kon geloven. Ikzelf geloof het ook niet: hij bleef zo mooi en ik kon geen afscheid nemen. Maar op dinsdag groef J. een grafje, vlakbij Toekie en vlakbij huis. ’s Middags hebben we hem samen begraven en weer huilde ik alles aan elkaar. Hoe moest ik zonder Iffix, zonder deze kat met wie ik zo verbonden was?
Een paar dagen voordat hij echt ziek werd, liep Iffix van zijn plaats naast mij op de bank achterlangs over de leuning en ging naast J. zitten, hem aankijkend. Het was uniek, hij deed dat nooit. Dat moet zijn overdracht geweest zijn: “Ik ben zo lang de man in haar leven geweest, neem jij het nu van mij over” ❤ Die gedachte troostte me ontzettend, ook nadat we hem begraven hadden. En de blauwe plek van de krabben van zaterdag is er nog en telkens als ik er naar kijk, voel ik hem en zijn trouw. Hij blijft met mij verweven, altijd. Ook letterlijk: er zijn heel wat haren van hem in mijn borduurwerken terechtgekomen en meegeborduurd 🙂
Gisteren aten we friet en ergerde het me voorheen weleens dat hij dan constant bij me zat te hengelen omdat hij mayonaise van mijn vinger wilde likken, nu miste ik dat gehengel.
Er zijn wel honderd momenten op een dag dat ik denk aan Iffix zus en Iffix zo. Dat verdient hij ook, deze man die het langst bij mij bleef, die zo trouw was. Rust zacht, lieve lieve Iffixeman, je blijft voor altijd in mijn ziel ❤